De genetische oorsprong van de samojedenhond. Naar een studie van James D. Osborn 27 april 1996 De stamhonden. Dit hoofdstuk biedt informatie over
de dieren die de oorsprong vormden van de samojedenhond. Eerder in dit rapport
worden 58 honden genoemd die de afstamming van hedendaagse Amerikaanse honden
voorkomen, en we mogen aannemen dat er nog een aantal obscure honden zijn die
in deze lijst niet genoemd worden. In dezelfde tabel staan 34 honden die in
Britse stambomen voorkomen. Deze stamhonden kunnen we
onderscheiden in twee groepen: (1) de "echte" stamhonden die uit
Rusland of Siberië afkomstig zijn, of op verschillende poolexpedities uit
Siberische ouders geboren zijn; en (2) andere honden die niet geregistreerd
zijn, of om andere redenen geen betrouwbare stamboom hebben. Informatie over
beide groepen is hier per land geordend. De referenties voor dit deel
omvatten The Samoyed association (1971/1995), Keyte-Perry (circa 1963), Ward
(1985), Hutchinson (1976), Kauzlarich (1977), Wilson&Aukram (1966), Lloyd
(niet gedateerd) en anderen die in dit verband worden aangehaald. Groot Brittannië Het moderne ras maakt zijn
werkelijke start in Groot Brittannië, en de meest invloedrijke stamdieren
werden in dat land geïmporteerd. Keyte-Perry geeft op gezag van andere historici aan dat
de allereerste import van samojeden plaats vond rond 1880. Deze eerste honden
zijn waarschijnlijk niet voor de fok gebruikt, en komen niet in de stambomen
van het moderne ras voor. De eerste naspeurbare import die voorkomt in de moderne
stambomen was de hond Sabarka, ingevoerd uit de nabijheid van Archangel in
noordwest Rusland in 1889. Sabarka werd ingevoerd en was het eigendom van mw
en dhr E.Kilburn-Scott, die de grondleggers van het moderne ras zouden worden,
en het ras op basis van een handvol ingevoerde honden hebben opgebouwd.
Andere dieren werden direct uit Rusland, Denemarken, Zweden of Siberië
geïmporteerd en weer anderen overleefden poolexpedities en werden dan in
Brittanië geïmporteerd of soms in Nieuw-Zeeland. Deze eerste importen kwamen
bij benadering in vijf golven, in chronologische volgorde: (1) De eerste
importen direct uit Russische of Siberische bronnen: Sabarka ♂ 1889 In
1889 bracht Ernest Kilburn-Scott, spoorwegingenieur, beroepshalve / voor een
vakantie een bezoek aan Archangelsk, de belangrijkste houthaven in Noord
Rusland. Hij ontmoette daar ook Samojeden, en één van hen bood een hond te
koop aan die Sabarka zou heten. (Sobaka is Russisch voor hond.) De hond had
een lange vacht en was diep bruin van kleur. Het was de eerste samojedenhond
in Engeland. In
1895 verwekte hij het eerste samojedennest bij Whitey Petchora * De reu Sabarka kwam zoals eerder vermeld uit
de omgeving van Archangel, en was door dhr Kilburn-Scott gekocht van enkele
Samojeden, terwijl hij dat gebied voor een vakantie(?) bezocht in 1889.
Sabarka staat op de 12de plaats wat belangrijkheid betreft onder de
stamhonden. Sabarka was chocoladebruin, met witte tenen (Morris, circa 1968),
en de combinatie van zijn kleur en tekening zijn tamelijk uniek in de kynologische
wereld. Deze beschrijving wordt bevestig door overgeleverde foto's (The
Samoyed association). De kleur en tekening in combinatie met zijn afmetingen
en geografische oorsprong werpen de vraag op tot welk rastype hij behoorde.
De onderzoeker in stellig de mening toegedaan dat Sabarka geen samojeed was
maar een vertegenwoordiger van het ras dat nu bekend is als de Lappenhond –
een mening die gesteund wordt door Ward . Whitey
Petchora♀ 1893 In
1893 importeerden de Kilburn-Scotts de teef Whitey Petchora, die zoals de
foto laat zien ook niet echt wit was. Daarmee fokten ze in 1895 het eerste
nest, waarin Neva en Peter the Great echt zwart waren. * Whitey Petchora was de belangrijkste
stammoeder, en derde in het totaaloverzicht. Ze werd in 1893 aan de
Kilburn-Scotts verkocht door een bemanningslid van een hout-vrachtboot die
voer op de Witte Zee en de noordkust van Rusland (Samoyed Association/
Keyte-Perry). Ze kwam bijna zeker van de stammen die langs de kust van
Noord-Rusland woonden. Whitey Petchora wordt beschreven als crèmekleurig met
donkere punten, maar er is verder weinig van haar bekend. Musti ♂ 1893 De
eerst echt witte hond werd uit Golchika meegenomen door kapitein Francis
Popham. Het was de reu Musti, die in het bezit kwam van Lady Sitwell. Mw
Kilburn-Scott schreef op deze foto: "The type I want" , en bij
vergissing "imported 1894"
In 1901 verwekte hij bij Whitey Petchora een nest waar beroemdheden
als Nansen en Olgalene in zaten. * De reu Musti, die bovenaan staat in de lijst
van belangrijke stamhonden, werd geïmporteerd uit Noord-Rusland of Siberië
door Lady Sitwel. Musti wordt beschreven als zuiver wit met vleeskleurige
punten. (2) De honden van
de Jackson-Harmsworth expeditie naar Franz Josefland in 1894-1897 (Jackson,1899): Jackson en Armitage met
honden op Franz-Josefland. De teven Jenny, Gladys en Flo,
Yugor en Kvik; en de reuen Nimrod, Bardog en Jacko. Van deze zijn Jacko,
Gladys en Flo geen stamhonden zoals gedefiniëerd in deze studie, omdat ze
onderling verwant zijn door bekende afstamming. Jacko kwam uit Nimrod ×
Jenny, Gladys uit Bardog × Jenny, en Flo uit Nimrod × Gladys. In dezelfde tak
heeft Bardog, de vader van Gladys, de expeditie niet overleefd, maar is wel
opgenomen omdat hij de vader van Gladys was. Nimrod ♂ 1896
De
"berenhond" van Jackson. Bewaakte de hut op Kaap Flora
(Franz-Joseph land) en hielp bij de jacht op ijsberen. Verwekte Jacko bij Jenny
tijdens de expeditie. * Uit deze
groep verwekte Nimrod geen nesten
in Brittannië, maar alleen op de expeditie. Hij was het eigendom van Frederick
Jackson, maar werd kort na zijn aankomst door een Londense trein gedood
(Jackson, 1935:114). Hij staat op de 8ste plaats onder de stamhonden.De overgebleven
foto's tonen een flinke, typische hond, duidelijk geheel wit met donkere punten.
Hij was een krachtige overlever in ruwe omstandigheden(Jackson, 1899; The samoyed
Association, 1971). Jenny ♀ 1896 Expeditiehond
van Jackson. Moeder van Jacko en Gladys *
Jenny keerde
terug naar Engeland met de andere overlevenden van de expeditie, maar slecht
twee van haar nakomelingen komen voor in moderne stambomen, Gladys en Jacko,
die gedurende de expeditie geboren zijn. Zij was klaarblijkelijk ook in het
bezit van Frederick Jackson, maar er is nooit met haar gefokt in
Engeland. Jenny staat op nr 10 onder
de stamhonden. Kvik ♀ 1896 Kvik
is geboren aan boord van de Windward op weg naar FranzJosephland , en was het
eigendom van dr Koetlitz, de arts van de Jackson-Harmsworth expeditie. Russ
en Kvik waren de ouders van Pearline, geb. 1 jan 1901, die door dhr en mw
Koetlitz gefokt is. *
Kvik
is uit deze groep de tweede in belangrijkheid onder de stammoeders, en vierde
in het totaaloverzicht.. Ze werd gedurende de expeditie geboren, het eigendom
van de scheepsdokter dr Koettlitz, die haar meer naar huis bracht voor zijn
vrouw. *
Jacko
werd door Jackson aan koningin Alexandra geschonken, maar is door de
Kilburn-Scotts tweemaal als dekreu gebruikt. Zijn koninklijke eigenaren
kunnen een belemmering hebben gevormd voor zijn verdere inzet. Zoals eerder
vermeld is hij niet als stamhond aangemerkt omdat hij van bekende honden afstamt.
* Weinig is
bekend van Yugor. Zij komt niet
voor in moderne stambomen en wordt niet als stamhond gedefinieerd, hoewel ze
de moeder was van Engels Kampioen Snowy, geboren in 1905. Zij was in het
bezit van de Kilborn-Scotts. Floe ♀ 1896
Door
Jackson meegebracht, geschonken aan mw Wilton. Werd in 1903 moeder van Alaska Bardog ♂ (expeditiehond) Verwekte
Gladys bij Jenny. Gladys bij
mw F.Pearce in Londen (graaf van Bijlandt 1904) *
Gladys
en Flo waren ook in het bezit van
de Kilburn-Scotts, en hebben beiden bijgedragen aan het moderne ras, maar
niet gedefinieerd als stamhonden omdat ze van bekende afstamming zijn. Deze expeditie heeft dus 5 van de
stamhonden geleverd (inclusief Bardog exclusief Yugor) plus drie van hun nakomelingen.
Drie van hen staan in de top 10 van balangrijke stamhonden.De honden van deze
expeditie waren gezamenlijk van levensbelang bij het opzetten van het moderne
ras. Ze kwamen in Brittannië aan in een tijd dat er nog weinig andere samojeden
waren en hebben niet alleen hun aantal vermenigvuldigd, maar belangrijke kenmerken
van het oorspronkelijke rastype ingebracht. In de latere jaren was Frederick
Jackson zeer betrokken bij het samojedenras. Hij functioneerde als voorzitter
van de Samoyed Association of Great Britain van 1920 tot zijn dood in 1938.
In 1935 schreef hij: "Ik was de eerste die de samojedenhond in Engeland
introduceerde." (Jackson 1935:222). Deze terloopse bluf lijkt in te
houden dat Jackson geloofde dat de paar eerdere honden geen echte samojeden
waren. In feite is de teef Whitey Petchora mischien de enige echte samojeed
vóór die van Jackson. De zeer belangrijke reu Musti werd in dezelfde tijd als
die van Jackson geïmporteerd, mischien zelfs iets eerder. Aan Jackson's
opmerkingen kan enig gewicht worden toegekend omdat hij de honden niet alleen
op zijn expeditie heeft gebruikt, maar ook door heel Noord-Rusland is getrokken,
en maanden tussen de Samojeden heeft geleefd en gereisd. (3) Twee van de
honden die bijeengebracht waren voor de expeditie van Luigi Amadeo, Hertog
der Abruzzen, die Franz Josefland gebruikte als basis om de Noordpool te bereiken
in 1899-1900: Russ ♂ 1898 Door
Trondtheim uit Tobolsk meegebracht, met een lading honden voor de hertog der Abruzzen.
Werd op 1 januari 1901 vader van Pearlene. *
Russ was
verzameld met de honden voor deze expeditie, maar werd direct naar de Kilburn-Scotts
verscheept, omdat zij de hondenhandelaar Alexander Trontheim voor deze dienst
gecontracteerd hadden (Kauzlarich, 1977:68; Keyte-Perry, circa
1963:13).Trontheim koos verstandig, daar Russ op de 5de plaats staat qua
belangrijkheid. Er zijn geen byzonderheden over hem bekend. Houdin ♂ 1900 Na
terugkomst van de reis met de Stella Polare door Lodewijk van Savoye aan de
Kilburn-Scotts geschonken. Vader van Danmoos *
Houdin
overleefde de expeditie en werd verworven door de Kilburn-Scotts. Een foto
toont een klaarblijkelijk witte, evenwichtig gebouwde hond (Ward). Hij staat
op de 6de plaats onder de stamhonden. Volgens Scott (1909) werd Houdin nooit
geshowd, maar was hij een betrouwbare waakhond. (4) Een groep
belangrijke honden van diverse herkomst, geïmporteerd in de jaren 1908-1910: Twee honden van, of afstammend van
de honden van de Newnes-Borchgrevink Zuidpool Expeditie van 1898-1900
(Borchgrevink, 1901). Dit zijn Antarctic Buck en Sam: Antarctic
Buck ♂ 1908 Geboren
in 1899 op de expeditie van Borchgrevink naar Antarctica. Bij terugkeer
achtergelaten in de dierentuin van Sidney, waar hij in 1908 door Ernest
Kilburn Scott gevonden is. Heeft na aankomst in Engeland slechts twee nesten
verwekt, voor hij aan de hondenziekte overleed. *
Antarctic Buck
staat op de eerste plaats van alle stamhonden. Hij werd naar men zegt geboren
op de Borchgrevink expeditie uit Siberische ouders. Dhr Kilburn Scott had een
aanstelling aan de universiteit van Sidney (Australië) van 1904 tot 1908, en
ontdekte Antarctic Buck in de dierentuin van Sidney. Hij regelde vervolgens
dat de hond met hem mee ging toen hij naar Engeland terug keerde. Antarctic
Buck werd maar één of twee keer geshowd, en heeft twee nesten verwekt. Hij
liep hondenziekte op en stierf in 1909 binnen een jaar na zijn aankomst in
Engeland. Hij werd beschreven als een grote hond, 22 inch aan de schouder, en
de overgebleven foto's tonen een flinke hond (The Samoyed Association) Hij
was zuiver wit met vleeskleurige punten, en werd door dhr Kilburn-Scott
genoemd als het fraaiste exemplaar van het ras dat hij ooit gezien had.
Antarctic Buck is vaker in de populaire pers verschenen dan welke andere stamhond
ook. Zijn belangrijkheid rechtvaardigt die bijval, maar het voetstuk van de
tophonden moet hij delen met Musti en Whitey Petchora. Sam ♂ 1910
De
hond van mej Wesley Lavalyn Puxley. Werd op 8 mei 1915 vader van Siberian
Keeno. *
Sam,
in Brittannië ingevoerd door een niet genoemd lid van de Borchgrevink
expeditie, werd later aan mej. Puxley geschonken. Sam was zo te zien al een
oudere hond toen hij aan mej Puxley gegeven werd. Foto's laten een witte,
uitgebalanceerde stevig ogende hond zien (Puxley, 1934). Mej Puxley
beschrijft Sam als een hond met zeer primitieve instincten. Hij was liefdevol
naar zijn mensen, maar een fanatieke jager op alles wat bewoog, wat in Engeland
meestal de levende have van de buren was. Sam staat op de 9de plaats onder de
stamhonden. Twee andere honden die tezeldertijd
of iets later geïmporteerd werden: Trip ♂ 1911? Overgebleven
van de expeditie van Borchgrevink, geschonken aan de Kilburn-Scotts. Verwekte
Triplene bij Bucklene, afstammelinge van Antarctic Buck. *
Trip
werd in Brittannië geïmporteerd door Lt Adams van de Antarctische Expeditie
van Shackleton (Shackleton, 1909). Trip werd aan mw Kilburn-Scott geschonken.
Er zal nog besproken worden dat alle honden van Shackleton gefokt waren uit afstammelingen
van Borchgrevink's expeditie. Trip wordt door Shackleton zelf beschreven als
"zuiver wit van kleur, en een fijn en hoogstaand beest met een heel aanhankelijk
karakter." (Shackleton, 1909).Trip staat op de 22ste plaats qua belangrijkheid. Ayesha ♀ 1911 In
1910 van Novaya Zemlya geïmporteerd door dhr F.Gordon Colman, en aangeboden
aan mw Clara Kilburn-Scott. Die wilde haar niet hebben omdat ze een
collie-achtig hoofd had, en de honden van Novaya Zemlya niet raszuiver meer
zouden zijn. Ayesha is naar mw Gammack gegaan, en heeft verscheidene nesten
met kampioenen voortgebracht, te beginnen in 1914 met Northern Light. *
Ayesha,
een teef geïmporteerd voor dhr Gray-Landsberg en later verkocht aan mw
Cammack. Ze werd ingevoerd uit het zuidelijke eiland van Novaya Zemlya,
gelegen aan de noordkust van Rusland. Aanmerkingen van vroege fokkers luidden
dat Ayesha een nogal zwakke voorsnuit had, en geheel wit was. Een
overgeleverde foto toont het profiel van een teef met een tamelijk zwak
gedefiniëerde stop, maar een goede lichaamslengte en een mooi gehoekt kniegewricht
(Hutchinson, 1976). Lula ♀ Verder
onbekende importhond van
Kilburn-Scott. Gedekt door Nansen werd ze in 1914 moeder van Antarctic Olga (5) Een latere
serie importen in de twintiger jaren, waaronder Kaza of Farningham, Pelle of Halfway (geïmporteerd door mw
Gray-Landsberg) Viga (geïmporteerd
door mw Nickoreski), Kaloff en Yugor of Halfway. Laatstgenoemde was
een hond met flaporen uit het gebied van de Yenisey rivier in Siberië en
foto's tonen een uitgebalanceerde, goed uitziende hond, behalve de oren (The
Samoyed Association, 1971:39). De flaporen zijn een zekere indicatie van
vermenging met Europees bloed. Er zijn geen byzonderheden over de andere
honden bekend, en deze groep staat heel laag in de lijst van belangrijke
honden. Kaza
of Farningham ♀ 192? Gedekt
door Hibeda of Farningham werd ze moeder van Kosko of Farningham. Pelle of
Halfway ♂
"1925 " In
hetzelfde jaar als Yugor maar van een andere plek geïmporteerd door mw
Gray-Landsberg. Heeft vele kampioenen onder z'n nazaten. Riga ♀ 192?
Geïmporteerd
door mw Nickoreski, maar geregistreerd als Snow Riga of Farningham. Gedekt
door Zone of the Arctic werd ze moeder van Ziska of Precilly. Karloff ♂ 192?
Is
in Engeland niet bekend?. Yugor of
Halfway♂ 1925 Toen
mw Gray-Landsberg haar geïmporteerde Yugor of Halfway voor het eerst zag,
protesteerde ze bij de man die hem bracht dat z'n oren hingen. Maar deze
antwoordde: "maar zo zien ze er allemaal uit bij de Yenisei." In 1926 werd hij de vader van Snowy. Er zijn nog drie andere importen
die niet in een chronologische volgorde passen. De teef Mamox werd geïmporteerd door dhr Colman (Harris) maar er zijn
geen byzonderheden van haar bekend. Ze staat op de 15de plaats. Ze eigendom
van de Kilburn-Scotts. Er zijn nog twee andere teven, Snow en een die simpelweg Imported
Bitch heet, waarvan geen andere gegevens zijn dan dat de Britten hen als
"import" in hun stambomen hebben opgenomen. Ze staan ook heel laag
in de lijst van belangrijke honden. Er moet opgemerkt worden dat er
veel meer geïmporteerd zijn door de eerste Britse fokkers, in het byzonder de
Kilburn-Scotts. Er was een grote wens en noodzaak van "nieuw bloed"
in de begindagen, en honden werden uit allerlei streken ingevoerd, vooral
noord-west Rusland, Denemarken en Zweden. Er waren geen honden van het authentieke
samojedentype van oudsher afkomstig uit die streken. Er was nog geen rasstandaard
vóór 1909, en er zaten heel wat varianten van de Laika-familie bij die eerste
importen. Ongetwijfeld waren daar lappenhonden zoals Sabarka bij en wellicht
Kareliërs en mischien nog andere. Gelukkig maar weinig, als er nog iets van
over is in hedendaagse stambomen. In de Sovjet Unie vormden laika's
een van de zes erkende groepen van jachthonden. De term "laika" is
afgeleid van het Russische laiat wat blaffen betekent. Laika's blaffen om de
aanwezigheid van hun prooi aan te geven, en gebruiken soms verschillende blafjes
om het soort wild aan te duiden. Er is een aantal niet
geregistreerde honden van Britse afkomst, meestal het gevolg van de
fok-beperkingen die de Britten werden opgelegd gedurende de eerste
wereldoorlog. Voedingwaren waren gerantsoeneerd gedurende het grootste deel
van de oorlog, en de tekorten werden nijpend. In dit stadium werd de Britten
verboden honden te fokken, en de Kennel Club weigerde elke hond geboren gedurende
dit moratorium te registreren. er waren zelfs voorstellen om het aantal
honden te beperken tot één per gezin, en nog extremer om alle honden af te
maken. Deze maatregelen werden nooit opgelegd, maar de hondenliefhebberij
kreeg een grote terugslag te verwerken in Brittanië. Natuurlijk waren er ongeoorloofde
nesten en als gevolg daarvan de niet-geregistreerde honden die in de latere
stambomen opdoken zonder registratiedatum. De afstamming van veel van die
honden is in de loop van de jaren verloren gegaan, vandaar de "losse
eindjes" in de stambomen. Er zijn in de beginjaren ook veel
honden nooit geregistreerd omdat er geen rasstandaard was, en het ras vóór
1909 niet door de Kennel Club erkend was. Daarvoor werden samojeden gewoon
als "vreemde honden" geregistreerd. In de Amerikaanse stambomen in deze
studie komen totaal 17 honden uit deze categorie voor. De enige van belang is
de reu Rouski, die op de 11de
plaats staat onder de stamhonden. Rouski was de vader van Eng. Kamp. Volchita
die in 1908 geboren werd, maar verder heeft Rouski kennelijk geen
nakomelingen in moderne stambomen. Interessant genoeg heeft de Samoyed
Association hem als hoofd van een "lijn" staan, wat inhoudt dat hij
een import was, maar de opeenvolgende Brittse stamboeken vermelden hem als
"niet geregistreerd". Hij werd ruimschoots vóór de eerste
wereldoorlog geboren, maar ook voor de rasstandaard en erkenning in 1909. Het
ziet er naar uit dat het een geval is van een stamboom die kwijt is geraakt. Lobi ?? Zo
te zien een reu. Zou een van de laatst geïmporteerde honden zijn, maar is in
Engeland niet bekend. Mischien direct naar Frankrijk? Wanneer en door wie? Er
is evenmin nageslacht van hem te vinden. Er
zijn verder geen honden uit Siberië geïmporteerd, tot Sarah de Monchy in
2013 via Finland een teef en enkele reuen uit Siberië verkreeg. Verenigde Staten Er zijn slechts twee stamhonden
direct uit Rusland in Amerika ingevoerd: *
Moustan of Argenteau, werd in 1902 door Groothertog Nicholas,
familie van de Russische Czar, aan Princesse de Montglyon geschonken. Moustan
was een gerenommeerde Russische kampioen en ook bekend als een grote
krachtige hond, in tegenstelling tot andere vroege Amerikaanse honden
(Quereaux, ongedateerd.) Hij was de eerste samojeed die in 1907 geregistreerd
werd door de Amerikaanse Kennel Club. Hij verwekte de tweede AKC kampioen De
Witte of Argenteau, die in 1907 kampioen werd. Moustan komt in alle Amerikaanse
stambomen voor, maar staat op een onbelangrijke 24ste plaats *
Hasova
werd aan mw Mildred Trenor Sheridan gegeven door een officier van het Amerikaans-Aziatische
Squadron. Het verhaal van Hasova en Loree (later beschreven) wordt verteld in
Quereaux (niet gedateerd, hoofdst 6). Hasova werd verkregen in het Russische
kolenmijngebied Tula, gefokt door C.Davelaari. Hij werd geïmporteerd met een
stamboom met drie generaties Russische honden. Hasova en Loree werden in 1920
aan mw Sheridan geschonken toen de commandant van de Brooklyn Marine werf
alle honden op- de basis verbood. Hasova werd door mw Sheridan beschreven als
"erg groot" en woog ongeveer 31,5 kg. Hasova komt in alle hedendaagse
Amerikaanse stambomen voor en staat op de 13de plaats onder alle stamhonden,
door een enkele nakomeling. De onderzochte stambomen tonen geen
ongeregistreerde honden van Amerikaanse herkomst. Er zijn echter acht honden
met onvindbare afstamming, die alleen in Amerikaanse stambomen voorkomen. Zeven
zijn er van Britse oorsprong, en één Frans. Deze honden zijn ingevoerd in de
V.S. of verschijnen in stambomen van importhonden. Degenen die geregistreerd
zijn hebben een stamboom met drie generaties gepubliceerd in het
AKC-stamboek, maar de stambomen tonen roepnamen, in sommige gevallen die van
bekende honden. In een paar gevallen blijken die stambomen gewoon verzinsels.
In elk geval hebben deze honden geen stamboom van betekenis. Ze worden als
volgt met commentaar vermeld: *
Loree werd
aan mw Mildred Trenor Sheridan gegeven onder dezelfde omstandigheden als
bovengenoemde Hasova. terwijl Hasova van Russische oorsprong was, is Loree in
Engeland gefokt door A.Bausha, en in het bezit geweest van een Engelse officier.
Haar stamboom blijkt troetelnaampjes en wellicht roepnamen van beter bekende
Britse honden te bevatten. Ze werd geregistreerd in 1920. Loree werd door mw
Sheridan beschreven als geheel wit met donkere punten, en een heel lief
karakter. Ze werd geboren tijdens het fokverbod in de eerste wereldoorlog, en
stierf aan hondeziekte na één nest geproduceerd te hebben. Ze staat op de
13de plaats van de stamhonden van in Amerika gefokte honden, door slechts één
nest verwekt door Hasova. *
Wiemur,
eigendom van mw Ruth Nichols, werd ingevoerd uit Brittannië met een stamboom
vol koosnaampjes, en geregistreerd in 1918. Ze was gefokt door dhr William
H.Howellls. Ze is nr 16 in belangrijkheid voor Amerikaanse stambomen. *
Vera (Trixie)
was klaarblijkelijk uit Schotland geïmporteerd. De naamsverwarring ontstaat
doordat twee verschillende namen met hetzelfde registratienummer in twee exemplaren
van het AKC-stamboek staan (nov 1919 en jan 1920.)Ze was
gefokt door dhr John Dick uit Schotland en eigendom van T.Girvan. Ze staat op
de 17de plaats onder de stamhonden van de Amerikaanse stambomen. *
Sora of Argenteau werd
nooit geregistreerd bij de AKC. Ze was het eigendom van Princesse de Montglyon,
die beweerde haar van de Kilburn-Scotts verkregen te hebben. Ze staat op de
23ste plaats. *
Pompey
werd geïmporteerd uit Frankrijk, gefokt door H.Fiaz, en in eigendom van mw
F.S.Millo. Hij werd geregistreerd in 1919. Eén tak van de stamboom gaat terug
op de vroege Britse honden Sabarka en Whitey Petchora, maar de andere kant
zijn allemaal onbekende Franse honden. Pompey staat op plaats 31. *
Nova Snowdrift
verschijnt in de derde generatie van de stamboom van Siberian Laika of
Farningham die in 1935 uit Engeland werd ingevoerd. Ze staat op de 34ste plaats.
Nova Snowdrift is wellicht gedurende het oorlogsmoratorium geboren. *
Jackrune & Alphonse verschijnen in de derde generatie van de
stamboom van kamp. Tamara, die uit
Engeland werd ingevoerd. Kamp Tamara werd geboren in 1906 en geregistreerd in
1911. Jackrune en Alphonse staan op de 51ste plaats. Ze
worden opgevoerd als de ouders van Hecla. De onderzoeker heeft de sterke
verdenking dat deze Hecla dezelfde is als de beter bekende Britse Helca(E-27)
uit Houdin en Pearlene. De verwarring kan gemakkelijk voortkomen uit onzorgvuldig
overnemen van gegevens uit de handgeschreven stambomen die toen gebruikelijk
waren. In dat geval hebben Jackrune en Alphonse nooit bestaan. We benadrukken nogmaals dat
bovengenoemde honden in Amerikaanse stambomen voorkomen, zowel de VS als
Canada, maar niet in Britse, hoewel de meeste in Engeland gefokt zijn. Nieuw Zeeland De stamhonden die in Nieuw Zeeland
geïmporteerd zijn zijn nauwelijks gedocumenteerd in aantal, identiteit en
herkomst. De verwarring over de Nieuw Zeelandse honden heeft z'n oorsprong in
de geschiedenis, en veel van de beschikbare informatie is het resultaat van
nauwgezet onderzoek door Wilson&Aukram (1966). Nieuw Zeeland was een
uitvalsbasis of aanloophaven voor de Antarctische expedities. Honden werden er
achtergelaten door de eerste expedities, en sommigen van hen of hun
nakomelingen werden opgepikt en opnieuw gebruikt door latere expedities, en
de overlevers weer in Nieuw Zeeland achtergelaten. De eerste expeditie die samojeden
gebruikte was de Newnes-Borchgrevink expeditie van 1898-1900, die eerder ter
sprake kwam als de bron van twee importen in Brittannië; en één van die twee
nog via Australié (Borchgrevink 1901). Aan het eind van zijn expeditie bracht
Borchgrevink zijn overgebleven honden aan land op Native Eiland, een heel
klein eilandje grenzend aan Stewart Eiland, wat het derde eiland is in de
Nieuw Zeeland keten. De gouverneur van het eiland, dhr A.W.Traill nam de zorg
voor deze honden op zich, en veel van hen kregen jongen, en pups werden
plaatselijk verkocht. Deze honden waren een gemengde groep, met een scheut
witte samojeden. Uiteindelijk werden ze allemaal afgemaakt, behalve de witte
exemplaren. In 1907 nam Shackleton de overgebleven 9 mee op z'n expeditie
naar het Zuiden. Shackleton's honden
vermenigvuldigden zich gedurende de expeditie tot hij er totaal 22 had.
(Shackleton 1909:V1:23). De meeste van zijn honden werden bij terugkeer in
Nieuw Zeeland achter gelaten, maar sommigen bleven bij bemanningsleden, en zo
kwam Trip in Engeland. Shackleton's honden Tussen de hiervoorgenoemde
expedities door kwam de eerste Antarctische Expeditie van Robert Scott in
1901-1903 (Scott, 1905). Scott, die honden van Siberische herkomst gebruikte,
liet er 5 achter in de dierentuin van Wellington. Deze werden in de dierentuin
verder gefokt, en later aangevuld met samojeden geïmporteerd uit Denemarken
(1915), en Engeland (1915 tot 1934). Geen van de Siberische honden uit de
dierentuin, noch de importen of hun nakomelingen werden ooit geregistreerd
bij de Nieuw Zeelandse kennelclub. Veel van deze honden werden echter aan het
publiek verkocht, en met sommigen werd gefokt. In latere stambomen duiken ze
op als "niet geregistreerd" of "geen verdere gegevens.) Na de Boerenoorlog van 1899-1902
keerde ene Frank Richards terug, en
met hem de mascotte van de troepenschip, de reu General White. met deze hond
is uiteindelijk gefokt en bracht Lord Roberts voort, die in enkele moderne
stambomen voorkomt. De vierde expeditie die met
samojeden in nieuw Zeeland te maken had was de expeditie van Scott in
1910-1913, de noodlottig verlopen laatste expeditie (Scott, 1913). Scott had
drie in Engeland gefokte samojeden cadeau gekregen van de Kilburn-Scotts, en
deze en hun nakomelingen werden bij de start van de expeditie in Christchurch
weggegeven. Die honden waren de reu Marco en de
teven Nova, Sunbeam en Lady Scott, waarvan de laatste uit Marco en Sunbeam
kwam. De andere stambomen waren niet bekend. Het is bekend dat een van de
reuen van Scott Olaf was, een zoon van Antarctic Buck en Kviklene, maar hij
is overboord geslagen gedurende de reis uit Engeland (Samoyed Association,
1995:322). Met Olaf is in Engeland een keer gefokt voor hij met Scott
meeging, en hij komt voor in de moderne stambomen. Wilson&Aukram beschrijven ook dat
Nieuw Zeelandse fokkers hun loopse teven meenamen naar de binnenkomende
expeditieschepen. Er werd dan een partner gezocht onder de reuen aan boord.
Een paar van deze "haven-Romeo's" zouden in moderne stambomen kunnen
overleven. De Nieuw Zeelanders voerden later
samojeden met stamboom in uit Engeland, maar de eerste honden die in de
stambomen verschijnen hebben een slecht gedefiniëerde afkomst. Vroege stambomen tonen zoals Wilson&Aukram
schrijven (1966:222-282), in totaal 14 expeditiehonden, maar ten minste 4
daarvan zijn afstammelingen van fokproducten van de Kilburn-Scotts. Totaal
zijn er 32 andere zonder bekende afstamming wegens voornoemde redenen, en
niet al deze komen in de stambomen voor. In de moderne Amerikaanse stambomen
komen er twee Nieuw Zeelandse honden voor als "expeditiehonden":
Sunbeam en Marco. Dit zijn beide in Engeland gefokte dieren van Scott's
expeditie. Ze behoren tot de "niet geregistreerd/onbekend" categorie
omdat het geen oorspronkelijk Siberische honden zijn. Ze staan in 80% van de
moderne Amerikaanse stambomen, maar vormen een minieme bijdrage. Ze staan op
de 47 en 48ste plaats. Naast Sunbeam en Marco zijn er nog
8 van zulke honden in de Amerikaanse stambomen, maar met heel weinig invloed.
Dit zijn Princess Olga, Omar, Flossie, White Rose, Tom Tghumb, Nova, Coona en
Lord Roberts. Nova is een van de Kilburn-Scotts honden van Robert Scott's
laatste expeditie. Van Coona weten we dat ze een van Shackleton's honden is,
dus afstamt van de honden die Borchgrevink achter heeft gelaten. Lord Roberts
was verwekt door General White en z'n moeder was een onbekende expeditieteef.
Er zijn geen détails bekend over de andere. Deze honden hebben een te
verwaarlozen bijdrage aan het ras geleverd. Er kan nog opgemerkt worden dat
alle Nieuw zeelandse honden in de moderne Amerikaanse stambomen zijn
verschenen door één teef, Artic Angela, AKC registratie nr W18235. Deze teef
is in Nieuw zeeland gefokt en vervolgens via Canada naar Amerika verscheept.
Haar oorspronkelijke naam was Arctic Angela, maar dat is niet goed gespeld in
het AKC stamboek (Jan 1947). Australië De stambomen in deze studie
bevatten geen Russische of Siberische honden direct in Australië geïmporteerd,
tenzij we Antarctic Buck als Australisch meerekenen. De Australische
stambomen tonen heel weinig vroege honden met "geen verdere
gegevens". Het is van belang op te merken dat de moderne Australische
stambomen in de dertiger jaren starten. Dit komt omdat in het begin ven de
jaren dertig tumult onstond onder de hondenliefhebbers, omdat heel veel
verschillende honden frauduleus als "samojeed" geregistreerd
werden. Het probleem nam zo'n omvang dat in 1935 de samojedenlijsten
geschoond werden, en nieuwe of her-registraties een authentieke samojedenstamboom
vereisten. Dit hield opruiming onder de vroege Australische stambomen. Canada Er zijn voor zover bekend geen
Russische of Siberische honden direct in Canada geïmporteerd. Zoals hiervoor
opgemerkt zijn de afstammingen van de Canadesche honden erg verweven met de
Amerikaanse. Als er al honden direct geïmporteerd zijn moeten ze erg obscuur
zijn, maar een uitgebreidere studie zou een en ander aan het licht kunnen
brengen. Geografische herkomst van de expeditiehonden. De geografische herkomst van de
Russisch/Siberische honden is genoteerd waar bekend. Daar 6 van de 10 stamhonden
expeditiehonden waren is de plaats van herkomst van historisch belang. Naar
blijkt zijn al de expeditiehonden afkomstig uit de delta van de rivier de Ob,
zoals hier besproken zal worden. De eerste ondekkingsreiziger die Siberische
honden buiten hun geboorteland zou gebruiken was dr Fridtjof Nansen op zijn
poolexpeditie van 1893-1896. Dr Nansen nam dhr Alexander Trontheim in de arm
om de honden te verkrijgen. Trontheim bracht zo'n 33-40 honden bijeenvan de
Samojeden en Ostjaken in de stad Beresov gelegen aan de benedenloop van de Ob
in noordwest Siberië (Nansen 1900:75). Beresov is het teritorium van de
Ostjaken (nu de Khanty genoemd) hoewel er vermenging met de Samojeden plaats
vond. Er werd in die tijd in Beresov tevens een Yassak
(huiden-belasting)bijeenkomst gehouden waar veel mensen uit de wijde omgeving
op af waren gekomen. Nansen was erg ingenomen met Trontheim's werk en
beloonde hem niet alleen persoonlijk maar beval zijn diensten ook bij andere
onsderzoekers aan. De honden van Nansen komen niet voor in de stambomen van
de Engelssprekende landen, maar er zijn aanwijzingen dat ze in de stambomen
van enkele Scandinavische honden terug te vinden zijn. Dhr Trontheim komt bij
latere expedities weer ter sprake. Dr Nansen beval de diensten van dhr
Trontheim aan bij Luigi Amadeo, Hertog der Abruzzen. Nansen zond de hertog
ook twee honden als voorbeeld van het type wat hij moest zien te krijgen. Deze
twee honden waren witte samojeden waarvan er een in het boek van de hertog is
afgebeeld als een flinke stevige hond genaamd Grasso (Amadeo , 1903:VI:214)
Trontheim bezorgde 120 honden voor Amadeo en tegelijkertijd zoals eerder
vermeld, Russ voor de Kilburn-Scotts. Voor deze verzameling ging Trontheim te werk
vanuit Tobolsk, gelegen aan de rivier de Irtysh, net boven de samenloop met
de Ob. Trontheim werd ook door andere onderzoekers ingeschakeld, waaronder Robert
Scott. Trontheim bezorgde Scott 20 honden voor gebruik op zijn Antarctische
Expeditie (Scott, 1905). We kunnen er zeker van zijn dat Trontheim deze
honden aan de benedenloop van de Ob verzameld heeft waar hij zo'n succes had
voor Nansen, wat uitmonde in zijn verdere aanstellingen. Hoewel dhr Trontheim er niet bij
betrokken was, werden de honden voor Frederick Jackson's expeditie ook verkregen
"van de Samojeden aan de Ob" (Jackson, 1895:282). De herkomst van Borchgrevink's
honden is wat minder zeker. Hij nam ongeveer 20 honden mee en deze werden
beschreven als zowel Groenland honden als samojeden (Borchgrevink, 1901:40-42).Het
was kennelijk een gemengde meute. Zijn boek geeft de herkomst van de honden
niet aan. De Groenlandhonden kunnen direct van daar verworven zijn, of overgenomen
van een andere onderzoeker. Hetzelfde met de samojedenhonden, maar deze
hebben zeker hun oorsprong in het gebied van de Ob. Van de top tien stamhonden hebben
we de herkomst kunnen vaststellen, behalve Musti, die simpelweg beschreven
wordt als "afkomstig uit Noord Rusland of Siberië ". Samenvatting Elders in dit rapport is de
aandacht gericht op de top tien stamhonden, gemeten door hun betrokkenheid
bij het hedendaagse ras. De volgende tabel vat de bijzonderheden van die
honden samen, in volgorde van belangrijkheid:
De voorgaande verhandeling heeft
vrijwel alle beschikbare informatie over de basis populatie van de moderne samojedenhond
gepresenteerd. In totaal verschijnen er 58 van zulke dieren in Amerikaanse
stambomen en 34 in Britse. Daaronder zijn er 22 geïdentificeerd als honden
geboren in Rusland of Siberië, of hun directe nakomelingen geboren tijdens verscheidene
poolexpedities. De rest is in meerderheid in Brittanië gefokt, vrijwel zeker
uit bekende importen. Van een handvol vroege honden in Nieuw Zeelandse
stambomen kan niet met zekerheid de afkomst worden vastgesteld, maar zij
vormen slechts een minieme bijdrage aan het hedendaagse ras. In het geheel
zijn er ruwweg een dertigtal werkelijke stamhonden waar alle anderen van af
stammen. De Britse stambomen zijn schoner
in dit opzicht, omdat ze alleen de oorspronkelijke importen in Brittanië
bevatten. Buiten die vroege stamhonden hebben de Britten geen samojeden
geïmporteerd. Moderne Britse stambomen tonen 20 van die oorspronkelijke
importen en 14 die om verschillende rdenen niet geregistreerd zijn. Nader
onderzoek zou daar klaarheid in kunnen brengen. Historisch commentaar Het voorgaande materiaal
identificeert de stamhonden en hun geografische herkomst. Dit materiaal
weerlegt bepaalde pupulaire opvattingen over de geschiedenis van het ras.
Vele auteurs die zich bezig gehouden hebben met de oorsprong van het ras hebben
het toegeschreven aan de Tundra Nenets en hebben beweerd dat het ras door
deze stam gebruikt werd om rendieren te hoeden. Helaas vermelden deze auteurs
geen bronnen maar doen ongefundeerde aannames die gebaseerd zijn op
vermoedens, geruchten en onbevestigde meningen. Deze beweringen worden
duidelijk gelogenstraft door de feiten. De tabel hierboven toont dat 7 van
de 10 stamhonden van de benedenloop van de rivier de Ob in noordwest Siberië
kwamen. Anderen kwamen van de noordkust van Rusland of van het eiland Novaya
Zemlya. Slechts één van de tien, Musti, is van onbekende herkomst, en zou eventueel
uit het tundra gebied kunnen komen, hoewel daar geen bewijs voor is. Het Ob
basin is zwaar bebost, en de autochtone Samojeden daar (de bos-Nenets en de
Selkups) leven van jagen en vissen, en hielden geen rendieren. Ze waren zeer
afhankelijk van hun honden voor jagen en trekken. De bewoners van de kust
(kust Nenets) waren een gesetteld volk met een maritieme economie afhankelijk
van de visvangst en de jacht op zeezoogdieren. Ze hielden geen rendieren en
vertrouwden op hun honden voor jagen en trekken. Eveneens waren er geen
rendieren bij de Samojeden op Novaya Zemlya. Duidelijk is, dat de moderne
samojedenhond zijn wortels heeft bij de jagende en vissende volken die hun honden
gebruikten voor de jacht en het trekken van de sledes. De geïmporteerde hond Sabarka was
een rendier-hoedende lappenhond, en er zijn een paar andere voorouders van
onzekere geografische herkomst die van hetzelfde type zouden kunnen zijn. Hoe
dan ook vormen de ze honden slechts 2% van de genenpool van het moderne ras,
en selectie op een authentiek rastype zal die invloed verwaarloosbaar klein
gemaakt hebben. Maar we kunnen zeggen dat de genenpool van het ras in die
geringe mate vervuild is door de kleine herdershonden. Jim
Osborn vert.
Eris Koops |